Nog voor het witte doek geteisterd werd door moordende maniakken met ronkende kettingzagen en vlijmscherpe machetes, kwam het gevaar uit een heel andere hoek. Datgene wat we zo vanzelfsprekend vinden, kan zomaar onze ergste vijand worden. We hebben het over Moeder Natuur die wraak neemt voor het haar aangedane leed. Voor filmmakers een welgekomen bron van inspiratie, zo blijkt uit de vele natuurgeïnspireerde horrorfilms die in de loop der jaren van de band rolden. In dit artikel zetten we de interessantste vertegenwoordigers van de ecohorror in de schijnwerpers. Films waarin milieuvervuiling genadeloos afgestraft wordt en het knoeien met de natuur niet zonder gevolgen blijft. Niet te verwarren met films waarin dieren en/of planten allerlei ellende veroorzaken zonder dat daar enige aanleiding voor is, zoals in pakweg The Birds (1963) en Jaws (1975).
Algemeen wordt aangenomen dat het genre dat men als ecohorror bestempelt in de vroege jaren ’50 het levenslicht zag. Kaderend binnen de koude oorlog liggen nucleaire experimenten aan de basis van de razernij van een reusachtig monster dat alles verslindt wat zijn pad kruist. Miljoenensteden worden in een oogwenk tot puin herleid en hun inwoners slaan in grote getale op de vlucht. Massahysterie alom. Cineasten uitten met deze spektakelfilms openlijk kritiek op de wapenwedloop en atoomprogramma’s van ’s werelds machtigste naties. In Gojira (1954) ontwaakt een reusachtig monster uit zijn slaap nadat de autoriteiten met kernwapens experimenteren op het eiland dat hij bewoont. De Japanse klassieker is nagenoeg een kopie van The Beast from 20,000 Fathoms (1953), behalve dat niet New York maar Tokio de grootstad is die compleet tot puin herleid wordt. CGI bestond nog niet in de jaren 50, dus werd deze gigant via stop-motion effecten tot leven gebracht. Beelden van zijn kolossale poten die een schaalmodel van Tokio vertrappelen, zijn even vermakelijk als spectaculair. Hierin huist meteen ook de kracht van de film, want ondanks het geboortejaar heeft hij nog niets aan amusement ingeboet. Mede dankzij de Amerikaanse remakes van Godzilla is de status van dit monster inmiddels legendarisch. Mensen die houden van piepschuimdecors en hysterische mensenmassa’s die genadeloos vermorzeld worden door een amfibisch wezen, mogen deze niet missen.
Kolossale monsters als Gojira domineerden de jaren ’50. In de seventies en het daaropvolgende decennium scheerde milieubewustzijn pas echt hoge toppen, wat zich vertaalde in een vloedgolf aan ecologisch verantwoorde horrorfilms. Organisaties als het WWF en Greenpeace waren nog maar net als reactie op de heersende milieuproblematiek ontstaan. Er werd heftig gedebatteerd over de impact van de mens op zijn omgeving. U weet wel, de ecologische voetafdruk. Van de band rolt de ene na de andere film waarin de egoïstische mens de ondergang van fauna en flora bewerkstelligt. Maar nooit doen ze dit ongestraft! In de jaren 70 werd ecohorror voornamelijk vanuit een belerende insteek gemaakt werd. Kijk bijvoorbeeld naar Frogs (1972) waar we reeds in de openingsscène met onze neus op de feiten gedrukt worden. Wat eens een prachtig natuurgebied geweest moet zijn, lijkt nu een stortplaats. De dieren die er leven zien hun habitat langzaam maar zeker wegkwijnen onder de vervuiling en zinnen op wraak. De boodschap is niet mis te verstaan, de uitwerking daarentegen oogt onbeholpen en spannend wordt het zelden. Toch zijn enkele scènes absoluut de moeite waard, namelijk die waarin de vervuilers plots overspoeld worden door een plaag van… kikkers. In dat opzicht is de titel van deze film wel een beetje misleidend aangezien het hele scala van reptielen en amfibieën aan bod komt. Kikkers, slangen, krokodillen, padden, salamanders, hagedissen, en ga zo maar door. Verder zien we ook nog enkele vogelspinnen en bloedzuigers door het beeld klauteren, louter om het allemaal nog wat smeriger te maken. Het resultaat zijn enkele enge scènes die in combinatie met een snijdende soundtrack vandaag nog behoorlijk veel impact hebben.
Ook in Day of the Animals (1977) wordt de kijker al tijdens de openingstitels gewaarschuwd dat de chemicaliën die we dagelijks de lucht in blazen schadelijk zijn voor de ozonlaag. En er komt een dag waarop dat gat zo groot is, dat de zon vrij spel krijgt en de straling de dieren op deze planeet tot waanzin drijft. Diezelfde dag trekt een bonte verzameling natuurliefhebbers erop uit voor een weekendje kamperen in de bergen. Het duurt niet lang voor ze oog in oog komen te staan met de oorspronkelijke bewoners van het domein. Zowel op het vlak van spanning als effecten is Day of the Animals bovengemiddeld, zeker in dit subgenre waar het werken met dieren geen evidentie is. Daarnaast zorgt de groepsdynamiek voor een extra dimensie die het allemaal interessanter maakt om naar te kijken. Dat Leslie Nielsen een eikel was wisten we bijvoorbeeld al, maar hier doet hij er toch nog een schepje bovenop als rotte appel in de mand. Het doet dan ook deugd om te zien dat hij het moet afleggen tegen een woeste grizzlybeer.
Phase IV (1974) is milder van toon, maar van alle horrorfilms over dodelijke mieren is dit ongetwijfeld de meest stijlvolle. Twee wetenschappers isoleren zich in de prairie om een kolonie vraatzuchtige mieren te bestuderen. Maar het onderzoek verloopt niet zoals gepland en het lijkt erop dat er zich een strijd op leven en dood ontvouwt. Phase IV is een atypische film, in die zin dat er veel sequenties zomaar uit een natuurdocumentaire geknipt lijken. Shots van de ondergaande zon of een diepblauwe lucht met witte schaapwolkjes die niets met de plot te maken hebben, geven het geheel een experimenteel, bijna psychedelisch karakter. De organische muziek en indrukwekkende macrofotografie met vele slow motion shots bekrachtigen dit vermoeden. Maar Phase IV is daarnaast ook beklemmend, met name door de nakende ondergang van de mensheid die gaandeweg gesuggereerd wordt. Hoe meer men de insecten tracht te verdelgen, des te groter hun vernielzucht. De maatschappijkritiek is minder nadrukkelijk aanwezig dan in de ontelbare ecologische horrorfilms uit dit tijdperk, maar de mens is gewaarschuwd. Met de natuur valt niet te spotten.
Waar milieufilms in de seventies voornamelijk moraal predikten, vormde het genre in de jaren ’80 een bron van wansmakelijke nonsens. Schrikbarende monsters en mutaties ontsieren het scherm. Ze zijn ontsproten aan de vernielzucht van immorele wetenschappers of gewetenloze politici en industriëlen. Experimenteren met de genenpoel of het illegaal storten van radioactief afval blijkt zelden goed idee, want boontje komt uiteindelijk altijd om zijn loontje. Vervuilers worden steevast op de wreedste manieren met hun eigen wangedrag geconfronteerd. Zo heeft het dumpen van radioactief afval in C.H.U.D. (1984) geleid tot een nieuwe levensvorm in het ondergrondse rioolnetwerk van New York. Wanneer de gemuteerde wezens bovengronds komen, op zoek naar voedsel, breekt de paniek los. C.H.U.D. staat voor Cannibalistic Humanoid Underground Dwellers. Later in de film verandert de betekenis in Contamination Hazard Urban Disposal, een term die gebruikt wordt om het illegale sluikstorten in de doofpot te steken. Ook hieruit blijkt dat de milieuproblematiek voortvloeit uit een klassenmaatschappij, waarin immorele industriëlen de planeet om zeep helpen uit egoïsme en winstbejag. Dit ten koste van arme sukkelaars, in dit geval de zwervers die hun leven onder de grond doorbrengen. Ondanks de niet mis te verstane maatschappijkritiek is de aanpak niet meteen ernstig te noemen. De focus ligt op amusement, wat doorschemert in het vele bloedvergieten en de wansmakelijke effecten.
Onlangs kende het genre een zoveelste heropleving naar aanleiding van het hoog oplaaiende debat over de klimaatopwarming. Ecohorror vormt hier de luchtige, vermakelijke variant op shockdocumentaires zoals An Inconvenient Truth (2006). Cineasten zien in het politieke en levensbeschouwelijke debat een nieuwe opportuniteit om het publiek te bestoken met allerlei doemscenario’s die het menselijke ras zelf over zich heeft afgeroepen. De remake Long Weekend (2008) van de gelijknamige film uit 1978 belichaamt deze herrijzenis. Twee ijdeltuiten trekken er op uit om een weekendje te kamperen. Slecht plan, zeker als ze stelselmatig datgene doen waar zowat elke natuurliefhebber de kriebels van krijgt: brandend peukje weggooien in een droge struik, leeg flesje bier in de oceaan keilen, mieren verdelgen met insectenspray, het ei van een vogel kapot gooien… Zo vraag je er om natuurlijk. In de adembenemend mooie Australische natuur tekent zich eveneens een geladen relatiedrama af, waarbij vooral de onderhuidse spanning tussen Peter en Carla de adrenaline opvoert. De personages worden goed vertolkt en met zoveel overtuiging neergezet, dat je je werkelijk gaat ergeren aan hun egoïsme en je gaat verkneukelen op hun ondergang. Het eerste uur blijft nog vrij vaag over de ware toedracht van de enge gebeurtenissen, maar dan blijkt dat er iets gruwelijk mis is met de plaats waar het koppel kampeert. Als dan nog eens de meest angstaanjagende zeekoe uit de filmgeschiedenis de neus aan het venster steekt, zit er maar één ding op: WEGWEZEN!
Een andere recente film die meelift op de hype is The Bay (2012), een schoolvoorbeeld van hoe het knoeien met de natuur fatale gevolgen kan hebben. Het uitgangspunt over gemuteerde waterparasieten doet denken aan Piranha (2010), waarin scherpgetande visjes een waar bloedbad aanrichten onder dagjestoeristen die van de zon en het water genieten. Maar niets is minder waar. De aanpak van The Bay is veel subtieler en door het gebruik van teruggevonden filmmateriaal een stuk angstaanjagender. Zoals alle ecologische horrorfilms zit ook in The Bay de verdoken boodschap dat men niet ongestraft met de natuur kan knoeien, weliswaar zonder dat de toon belerend wordt. De nadruk ligt op het creëren van een angstklimaat. Cruciaal hierin is de realistische benadering, afgewisseld met enkele grafische scènes waarin de special make-up en FX-artiesten alle registers opentrekken. Echter, ondanks deze sporadische gruwelen blijft subtiliteit de sleutel. Daarmee is The Bay één van die horrorfilms waarin de visuele kracht uitstekend in dienst staat van een huiveringwekkend verhaal.
De thematiek van een zich wrekende natuur blijft met andere woorden brandend actueel. Dit maakt dat ecologische horror al decennia lang levensvatbaar is. En als er één ding is wat dit genre ons leert, is dat we best een beetje zorg dragen voor onze omgeving. Werp je afval in de vuilnisbak, weersta aan de drang om dat slakkenhuisje met je voet te vermorzelen of aai af en toe eens een boom, want uiteindelijk is de mens slechts een onbenullig wezen dat niet opgewassen is tegen de oerkracht van moeder natuur.