Tijden veranderen. Wie in de jaren ’30, ’40 en ’50 naar de bioscoop ging en ervan hield om bang gemaakt te worden, moest het stellen met het immense voorhoofd van Frankensteins monster, het mismaakte spook van de opera, ene graaf Dracula of een achterlijke bultenaar die de klokken van de Notre-Dame luidde. Deze monsters werden ontleend aan de gotische literatuur, veelal met een romantische inslag, en waren louter een vrucht van de verbeelding van de schrijver. Ze kwamen nogmaals tot leven op het witte doek en boezemden zo verschillende generaties angst in. Door de jaren heen werden ze geboetseerd naar de veranderende behoeften van het publiek. Af en toe kwam er zelfs een nieuw exemplaar bij, zoals de zombie of de weerwolf. Maar ook dat bleek niet genoeg. Men wilde steeds meer bloed, steeds meer bloot. Filmmakers en studio’s probeerden hun monsters telkens opnieuw heruit te vinden, te recycleren, tot het publiek schoon genoeg had van de ideeënarmoede. Er was nood aan een nieuwe wind. Die kwam er, met een monster van vlees en bloed dit keer. Een monster dat niet geboren was uit de fantasie van een schrijver, maar het product was van een maatschappij die ferme scheuren en barsten begon te vertonen, van een samenleving waarin de sociale cohesie helemaal zoek was en waarin geestelijk gestoorden perfect konden gedijen. Het was het tijdperk van de seriemoordenaar, een fenomeen dat al snel zijn weg naar de bioscoopzalen vond met Alfred Hitchcocks klassieker Psycho. Anthony Perkins vertolkt op magistrale wijze de rol van een gestoorde man die een bizarre relatie met zijn moeder heeft en zijn problemen projecteert op mooie vrouwen die in het holst van de nacht zijn motel bezoeken. Wetende dat hij zich graag als vrouw verkleedt en in zijn vrije tijd taxidermie bedrijft (vooral de combinatie is verontrustend), besef je al snel dat dit niet goed kan aflopen. Zijn personage is geïnspireerd door Ed Gein, een van Amerika’s beruchtste lustmoordenaars.
Aan de andere kant van de oceaan was er Peeping Tom, ook uit 1960, over een voyeur die mooie vrouwen filmt terwijl hij ze met zijn tripod vermoordt. Vooral de point-of-view cameratechniek waarin een gevoel van “het roofdier dat zijn prooi besluipt” wordt gecreëerd, blijkt later van grote invloed op het genre. De film was – voor die tijd – zo choquerend dat regisseur Powell zich de woede van een hele natie op de hals haalde. Peeping Tom betekende dan ook het einde van zijn carrière. Voor het eerst in de filmgeschiedenis werd het nietsvermoedende publiek aldus geconfronteerd met een reële bedreiging. De monsters van het witte doek waren geen metaforen meer voor allerlei onderdrukte angsten, ze waren een afspiegeling geworden van de kille realiteit. Waar mensen vroeger naar de bioscoop gingen voor anderhalf uurtje escapisme, werden ze nu met hun neus op de feiten gedrukt: de samenleving was gevaarlijk. Maar langs de andere kant waren films over seriemoordenaars – de nieuwe monsters – een manier om deze collectieve gevoelens van angst en verontwaardiging te kanaliseren. En zo ontstond in de jaren ’70 en ’80 een vloedgolf van thematisch verwante films. Niet zelden waren deze films volledig of slechts gedeeltelijk gebaseerd op echt bestaande zaken en personages. In de jaren die volgden heeft de filmgeschiedenis een aantal iconische psychopaten voorgebracht, gaande van Norman Bates (Psycho) tot Hannibal Lecter (Silence of the Lambs). Stuk voor stuk riepen zij verontwaardiging, maar toch ook enige sympathie op bij het publiek. Speciaal voor deze gelegenheid neemt It’s Only a Movie u mee naar de groezeligste krochten van de genrecinema en laat u kennismaken met enkele exemplaren waarbij bovengenoemde seriemoordenaars wel koorknaapjes lijken.
Frank Zito (Maniac – 1980)
In deze film volgen we het alledaagse leven van een niet zo alledaagse man, Frank Zito (Joe Spinell), die een fascinatie – of misschien is afkeer een beter woord? – heeft voor hoertjes. Gebruikmakend van verlaten locaties levert regisseur Lustig een ijskoude schets af van het onherbergzame New York, waar geen enkele vrouw veilig is voor The Maniac.
De film is volledig geconstrueerd rond Frank Zito’s labiele leventje, wat een bevreemdende kijkervaring oplevert. De wijze waarop hij, hijgend en zwetend en met grote, bijna uitpuilende ogen een hoertje scalpeert, bezorgt menig kijker koude rillingen. Als hij daarna de huid mee naar huis neemt als trofee om later zijn fantasieën te kunnen herbeleven, is duidelijk dat de moord geen eenmalig gebeuren was. Het verraderlijke aan seriemoordenaars is dat ze hun duistere zijde heel goed kunnen verbergen. In één welbepaalde scène doet Frank zich voor als kunstschilder om indruk te maken op een potentieel slachtoffer. Dan zegt hij iets dat op het eerste zich onschuldig lijkt, maar een blik werpt op het donkerste plekje in zijn ziel. Hij praat over hoe een foto in staat is om een moment, een persoon te vereeuwigen, wat eveneens veelzeggend is over het waarom van zijn “trofeeënkast”. Maar de bekendste scène is wellicht de achtervolging in de ondergrondse. De vuile kleuren, een ijzingwekkende soundtrack en efficiënte dolly shots dragen bij aan de nachtmerrie die een mooie blondine beleeft terwijl ze tevergeefs aan The Maniac tracht te ontsnappen.
Patrick Bateman (American Psycho – 2000)
Patrick Bateman heeft een goed betaalde job, een stijlvolle garderobe, is intelligent en heeft interesse voor kunst. De ideale schoonzoon zou je zeggen, ware het niet dat hij er een morbide hobby op nahoudt.
Patrick brengt veel tijd voor de spiegel door. Hij is namelijk erg begaan met zijn uiterlijk. Om er steeds fris en jong uit te zien, gebruikt hij de duurste verzorgingsproducten. Gezichtsmaskers zijn hem niet vreemd en om in vorm te blijven doet hij aan fitness. Zelfs tijdens een ménage à trois kijkt hij liever naar zijn eigen biceps dan naar de bloedmooie vrouwen die hem bevredigen. Achter deze façade schuilt echter een zieke geest die puur voor het plezier mensen afslacht. Gewetenswroeging of inlevingsvermogen zijn Patrick Bateman volkomen vreemd. Scènes waarin hij als een razende gek zijn slachtoffers met een veelheid aan gereedschappen (gaande van een bijl tot een kettingzaag) bewerkt, dragen omwille van hun extreem grafische aard een zwartkomisch cynisme uit. Maar dat een psychiater een vette kluif aan deze maniak heeft, staat als een paal boven water.
Wong Chi Hang (Bat Sin Fan Dim Ji Yan Yuk Cha Siu Bau – 1993)
Acteur Anthony Wong geeft op een angstaanjagend overtuigende manier gestalte aan een gestoorde kok annex seriemoordenaar die de overblijfselen van zijn slachtoffers in dumplings verwerkt. De scènes waarin hij dode lichamen in stukken hakt, ze door de gehaktmolen draait en daarna aan nietsvermoedende klanten serveert zijn niet geschikt voor gevoelige kijkers. Vreemd genoeg blijkt zijn recept een voltreffer. Zijn restaurant wordt immers druk bezocht, al zullen sommige kijkers wel twee keer nadenken voor ze nog eens Chinees uithalen.
Deze in Hongkong geproduceerde horrorfilm is inmiddels berucht voor zijn overdadig geweld en is dan ook een aanrader voor eenieder die niet vies is van een spetter bloed of een afgehakte ledemaat. Kortom, deze prent kan zich qua brutaliteit en uitzichtloosheid makkelijk meten met de bekende genreklassiekers. Toch zijn het de op het eerste zicht nietszeggende scènes die je een ongemakkelijk gevoel bezorgen. Zoals wanneer Wong buiten staat te pissen en er plots gecut wordt naar zijn ongewassen handen die in het dumpling-deeg woelen, of de vele keukenshots van de bebloede tegelvloer in het bleke licht van een TL-lamp. Voor sommigen zullen de komische intermezzo’s met de speurpolitie dan ook een welgekomen afwisseling zijn in de neerwaartse spiraal van dood en verderf.
Donny Kohler (Don’t Go in the House – 1979)
Het personage Donny Kohler is geïnspireerd door de lustmoordenaars die de VS van de jaren ’70 in massahysterie dompelden. Net als Norman Bates in Psycho heeft Donny na enkele traumatische ervaringen met zijn moeder een hekel aan vrouwen gekregen. Wanneer de ouwe taart sterft en hij eindelijk van haar juk verlost is, slaan zijn stoppen door. Wat volgt is een resem gruwelijke moorden die allen gelinkt zijn aan zijn trauma.
Hoewel Don’t Go in the House bij vlagen best spannend is – sommige scènes zijn erg beklemmend door de nerveuze en onsamenhangende soundtrack die nu en dan wordt opgeluisterd door een occasioneel discodeuntje – lijkt de voornaamste intentie van de regisseur een gevoel van uitzichtloosheid te creëren. Dat beaamt ook het zwartgallige einde waarin opvoeding als belangrijkste oorzaak naar voor wordt geschoven voor het ontsporen van mensen zoals Donny. Ook zien we hoe hij aanvankelijk erg onhandig is in zijn nieuwe hobby, maar gaandeweg uitgroeit tot een pro. Zo is er een scène waarin hij een geschikte outfit gaat kopen om potentiële slachtoffers te lokken. Intrigerend. Don’t Go in the House baadt in een grimmige, kleurloze look die de nihilistische teneur versterkt. Daarnaast volgt de film een ietwat aparte vertelstructuur waarbij tijdens het eerste halfuur de psyche van Donny wordt uitgetekend en hij vervolgens aan het moorden slaat, gevolgd door hallucinatie-scènes die zijn innerlijke waanzin vertolken, afgewisseld met zijn dagelijkse bezigheden: het levend verbranden van zijn slachtoffers. Het slot is dan weer om je nagels af te bijten.
John Reginald Christie (10 Rillington Place – 1971)
Timothy Evans en zijn vrouw Beryl verhuizen samen met hun dochtertje naar een klein appartementje in 10 Rillington Place. Wat ze niet weten is dat hun op het eerste gezicht vriendelijke en behulpzame onderbuur, John Reginald Christie, een duister kantje heeft.
Waar in vele seriemoordenaarfilms vooral het geweld geportretteerd wordt, primeert in 10 Rillington Place de inkijk in de psyche van Christie. Zijn dagelijkse gewoontes, bezigheden en karaktertrekjes, en de smoesjes waarmee hij het privéleven van zijn slachtoffers binnendringt, krijgen meer aandacht dan de uiteindelijke misdaden die hij pleegt. We zien een zielig, oud mannetje dat in tegenstelling tot wat je zou vermoeden een enorme schurk is. Hier geldt het waarheidsgetrouwe clichébeeld van de behulpzame man uit de straat, waarvan niemand vermoedde dat het zo’n smeerlap was. Het verschil met andere filmpsychopaten is dat Christie’s sullige uiterlijk een ideale vermomming is voor zijn duistere zijde, maar net daarom is hij ook zo beangstigend. Wat de ellende alleen maar vergroot, is het mistroostige decor waarin de gruwelen zich afspelen. Het naoorlogse Londen met al haar kille, kale, te kleine huisjes oogt erg afstandelijk. De armoede die deze wijk in- en uitademt bezorgt de kijker een deprimerend gevoel. Regisseur Richard Fleischer registreert alles op zeer sobere wijze, maar wel efficiënt in wat hij poogt: een gevoel van onbehagen oproepen.
Martin (The Human Centipede II (Full Sequence) – 2011)
The Human Centipede komt in bepaalde kringen niet verder dan het predicaat pulp, maar in dat geval gaat men toch voorbij aan de uitstekende karakterstudie van de geestelijk gehandicapte Martin. De vertolking van Harvey is werkelijk verontrustend sterk. Zijn uitpuilende, loenzende ogen, zijn vette buik, zijn voortdurende gehoest, de zweetparels op zijn voorhoofd en het speeksel in zijn mondhoeken, doen uitschijnen dat hij een onbeholpen mannetje is, maar zijn geest loopt over van perverse ideeën.
Martin geraakt namelijk geïnspireerd door het zien van de film The Human Centipede I (First Sequence), waarin een geschifte wetenschapper mensen aan elkaar naait om een menselijke duizendpoot te verkrijgen. Een slimme zet van regisseur Tom Six als uitgangpunt voor deze sequel. De manier waarop Martin met zijn korte dikke beentjes rondhuppelt of het moment waarop hij na een driftbui schreiend zijn terrarium met duizendpoot omhelst, maken van hem een wansmakelijke, beangstigende man om naar te kijken. En tegelijkertijd onberekenbaar. Gedurende de hele film lost hij geen woord. Hij geeft zijn personage gestalte door een combinatie van mimiek, keelgereutel en een zeldzaam griezelig gelach. Ondanks de smerige troep die we tijdens de film te verwerken krijgen, is het dus vooral zijn personage dat pure wanhoop en verderf uitbeeldt en bijgevolg angst inboezemt. Kortom, een personage dat al het slechte uit onze maatschappij in één beeld vervat, een levende nachtmerrie die menigeen de stuipen op het lijf zal jagen.
Asami Yamazaki (Ôdishon – 1999)
Zeven jaar na het overlijden van zijn vrouw, is Aoyama opnieuw op zoek naar geluk. Samen met een collega organiseert hij in zijn filmstudio een auditie voor een fictieve film, om zo een nieuwe vrouw te vinden. Van de ontelbare inzendingen is er één die hem meteen aanspreekt: de adembenemend mooie balletdanseres Asami.
Het eerste uur van de film is volledig gewijd aan de ontluikende romance tussen Aoyama en Asami. Beide lijken elkaar gevonden te hebben, maar de schuldgevoelens van Aoyama en het traumatische verleden van Asami bemoeilijken de zaak. Op dat moment komt er een serieuze kentering in hun relatie en zien we hoe regisseur Takashi Miike alle registers opentrekt in een brutale en choquerende ontknoping. Asami is namelijk geobsedeerd door Aoyama en wil zijn liefde voor haar alleen. Als ze bij hem thuis de foto van zijn overleden vrouw ontdekt, knapt er iets bij haar. Ze besluit Aoyama te straffen voor zijn “ontrouw”. Ze doet een middeltje in zijn drankje dat zijn spieren verlamt, maar zijn zenuwen intact laat zodat hij niets mist van de pijn die hem te beurt zal vallen. Al zingend prikt de engelachtige Asami accupunctuurnaalden in zijn buik en ogen om vervolgens langzaam zijn voet te amputeren met ijzerdraad. Niet dat het horrorgenre geen gruwelijkere folteringen heeft voortgebracht, maar dankzij het medeleven met de sympathieke en oprechte Aoyama, komt deze plotse ommekeer aan als een stomp in de maag.
Jerry Blake (The Stepfather – 1987)
Terry O’Quinn levert een bloedstollende vertolking af als Jerry, een gestoorde vent die geobsedeerd is door “het ideale gezin”. Zijn manipulatieve maniertjes, mimiek en beredeneerde praatjes waarmee hij iedereen rond zijn vinger windt, maken van hem een stiefvader die naar de buitenwereld toe geweldig lijkt, maar waar je als kind een pesthekel aan hebt. Niemand gelooft de kleine Stephanie dan ook als zij ervan overtuigd is dat er iets grondig mis is met Jerry.
De film opent met Jerry die voor de spiegel staat en zich scheert. Klaar om een andere identiteit aan te nemen en te verdwijnen, want hij heeft zonet een heel gezin uitgemoord. Hun restanten ruimt hij met uitgestreken gezicht op, koel en beredeneerd. Vervolgens vlucht hij naar een andere stad, op zoek naar een nieuw gezin om lief te hebben. Omdat je je al snel identificeert met Stephanie, worden het gevoel van paranoia en de onderhuidse spanning doeltreffend op de kijker geprojecteerd. De zenuwslopende dynamiek tussen haar en Jerry dwingt je meermaals tot nagelbijten. Zo neemt de film telkens wanneer Jerry ontmaskerd dreigt te worden een gruwelijke wending. Resultaat: je voelt je steeds ongemakkelijker en vraagt je af of Jerry er dit keer mee weg zal komen, of Stephanie er in zal slagen hem te ontmaskeren.
Ben (C’est Arrivé près de chez Vous – 1992)
In deze Belgische film zien we hoe een cameraploeg seriemoordenaar Ben volgt tijdens zijn dagelijkse bezigheid. Terwijl Ben er op los moordt, legt hij uitvoerig uit aan de kijker wat hij doet en waarom. Zo zien we bijvoorbeeld hoe hij een lijk in het water dumpt, verzwaard met stenen, waaraan hij doodleuk toevoegt dat een kinderlichaam slechts half zoveel stenen nodig heeft om naar de bodem te zinken.
C’est Arrivé près de chez Vous is in feite een komedie, maar dan wel een heel erg zwarte, want er passeren beslist enkele scènes waarvoor je over een stevige maag dient te beschikken. Ben deinst namelijk voor niets terug en kiest zijn slachtoffers willekeurig uit. Een oud dametje dat hij een hartaanval bezorgt door haar te laten schrikken of een klein jongetje van wie hij eerst de ouders vermoordt om dan te zeggen dat alles slechts een grapje was. Het eigenaardige aan de hele zaak is dat de cameraploeg gaandeweg meegezogen wordt in Bens sadisme. Die cinematografische truc wordt tevens doorgetrokken naar de kijker, die het gevoel opgedrongen krijgt aan dezelfde kant te staan als de koelbloedige moordenaar. Het publiek wordt als het ware een medeplichtige.
Henry (Henry: Portrait of a Serial Killer – 1986)
Henry: Portrait of a Serial Killer is een nihilistisch portret van seriemoordenaar Henry die zich in de donkerste uithoeken van Chicago begeeft op zoek naar slachtoffers. Omwille van een jeugdtrauma dat verband houdt met zijn moeder, heeft hij het in de eerste plaats niet zo begrepen op hoertjes. Maar ook iedereen die hem voor de voeten loopt, moet het met zijn leven bekopen. Zelfs kinderen.
Ook hier bezorgt de overtuigende vertolking van Michael Rooker je ijskoude rillingen. Hij zet een personage neer dat op geen enkel moment vatbaar lijkt voor vertedering of geborgenheid, iemand die gewoon leeg is vanbinnen. Het ene ogenblik vermoordt hij twee vrouwen, het ogenblik daarop eet hij een hamburger alsof er niets gebeurd is. Behalve een gruwelijk realistische weergave van een seriemoordenaar werpt deze prent een blik op de rand van de samenleving waar dergelijke figuren zich begeven. Armoedige buurten met krottige, veel te kleine appartementjes en verlaten snelwegen die baden in diffuus straatlicht vormen het decor waar alle ellende zich afspeelt. Er wordt de kijk geen enkel lichtpuntje, geen enkele houvast aangereikt. Het uiterst naargeestige slot maakt het allemaal nog een tikkeltje meer deprimerend.
The Psychopath (Angst – 1983)
Het niet nader benoemde personage The Psychopath in Angst wordt gespeeld door Erwin Leder, die voor de gelegenheid de meest zieke en angstaanjagende bekken trekt. De man is amper uit de gevangenis ontslagen of hij gaat rustig door met datgene waarvoor hij gezeten heeft. De drang om te doden is sterker dan hemzelf en hij trekt naar een afgelegen huis waar hij één voor één de bewoners naar het hiernamaals helpt.
Angst wordt volledig vanuit het standpunt van de moordenaar verteld. Hierdoor is geen enkele identificatie met de slachtoffers mogelijk, wat een bevreemdend effect teweeg brengt. De waanzin in zijn hoofd valt af te lezen uit de dolle glinstering in zijn ogen en wordt op zijn beurt versterkt door dwingende close-ups die voortdurend op de huid van de moordenaar zitten. Het resultaat is pure chaos, en angst. Aan de hand van een voice-over komen we de achtergrond van The Psychopath te weten, hetgeen in combinatie met zijn daden een extreem verontrustend beeld ophangt van een man wiens psyche compleet verziekt is. Hoe gewelddadig deze film ook is, het is vooral die krankzinnige blik die het meest angst inboezemt.