De horrorgenre is het meest onderschatte filmgenre ooit. De misvattingen over dit genre zijn ontelbaar en het is voor de fans vaak dan ook een kansloze missie om de onwetenden proberen uit te leggen wat horror nu zo mooi maakt. Het rare is dat hoe vaak het genre ook in het verkeerde daglicht wordt gezien, het nog immens populair blijft bij het bioscooppubliek. Menig nieuwe horrorfilm doet het goed in de bioscopen en in enkele gevallen zelfs uitstekend, denk bijvoorbeeld aan de Saw-franchise. Het is echter niet dit werk dat de bescherming van de fans geniet.
Er is de laatste pakweg 15-20 jaar namelijk een geheel andere weg ingeslagen. Het horrorgenre was ooit het ideale platform voor regisseurs met een flinke drang om hun creativiteit erop los te laten. Zowel cinematografisch als verhaaltechnisch, in horror kon het allemaal. Commercie is in de loop der tijd echter groter geworden dan de visie van een regisseur. Studiobazen hebben het meer voor het zeggen gekregen dan de regisseur, want een tweede Heaven’s Gate, dat wil niemand.
Commercie is van alle tijden, maar we kunnen er haast niet omheen dat tegenwoordig bijna exclusief horrorfilms worden gemaakt die garant staan voor een goede tot flinke box-office. Ik hoef maar te kijken naar mijn favoriete horrorregisseurs; Lucio Fulci, Mario Bava, John Carpenter, Dario Argento en David Cronenberg. Zij hadden hun hoogtepunt tussen 1960 (Black Sunday van Bava) en 1995 (In the Mouth of Madness van Carpenter). Dit is zo ongeveer de periode dat succesvolle regisseurs min of meer hun gang konden gaan en daarmee meesterlijke, maar vooral eigen films konden maken. Degenen die heden ten dage nog leven, hebben geen degelijke horrorfilm meer gemaakt.
Het risico wordt nu als te groot beschouwd. Men investeert liever in formulewerk dat gegarandeerd aanslaat bij het grootste deel van het bioscooppubliek. Veel bombast, luide geluidseffecten en een generieke score moeten de korte aandachtspan van het publiek vast zien te houden en er is geen tijd of begrip meer voor bijvoorbeeld kleurrijke belichting (Bava’s Black Sabbath of Argento’s Suspiria), scènes die de tijd nemen om een sfeer neer te zetten (de spin-scène uit Fulci’s The Beyond) of surrealisme dat strookt met elke vorm van logica (Cronenberg’s Videodrome).
Formulewerk heeft het moderne horrorpubliek zo afgestompt dat elke artistieke inbreng van een regisseur in het verkeerde keelgat schiet. Het mooiste temporaire voorbeeld vind ik The House of the Devil van Ti West, een film waarin weinig gebeurt, maar waar zo’n enorm sterke sfeer vanaf druipt, dat het dagen-, misschien wel wekenlang blijft hangen. Het is niet voor niets dat zo’n film niet de best bezochte bioscopen haalde. Doodzonde, want zo’n visionair talent als Ti West is wat tegenwoordig nog het dichtst bij de meesters van vroeger komt.